Ok, so I'm trying to learn Dutch.....?

Question

Can anyone out there tell me what the common words mean, such as "dar," "die," and "ich"?
I'm really just confused because the way I'm learning it it teaches you words you'll never need to know like "bodybuilder" and it doesn't tell you very common words.
So please, if anyone can tell me very common words like: the, this, so, hers, his, its, a, i, am, in, and short, common words used in almost every sentence.

Answer 1

well first of all, dar and ich are not dutch words. ich is german for i, and i dont know dar. die can be both german and dutch, but lets just assume youre interested in dutch here.

die, simply means that.
die schoen, that shoe
die appel, that apple.

bodybuilder in dutch, suprisingly enough is bodybuilder (over hte last 50 years we adopted a lot of english words.)

so in short:
ik = i
jij = you (singular)
hij = him
zij = her
het = it
wij = we
jullie = you (plural)
zij = they

posessive they are:
my = mijn
jouw = your
zijn = his
haar = her
onze = our
hun = their

2 vers youll need most are is and have.
zijn (to be)
present | simple past.
ik ben | ik was
jij bent | jij was
hij/zij/het is | hij/zij/het was
wij zijn | wij waren
jullie zijn | jullie waren

hebben (to have)
present | simple past
ik heb | ik had
jij hebt | jij had
hij heeft | hij had
wij hebben | wij hadden
Jullie hebben | Jullie hadden
zij hebben | zij hadden
zij zijn. | zij waren

common words:
klein = small/little
groot = large
geld = money
naam = name
auto = car
trein = train
vliegtuig = airplane
(veer)boot = ship (ferry)
dag(en) = day(s)
maand(en) = month(s)
jaar/jaren = year/years

hoeveel = how much/how many
wat = what
waar = where
daar = there
hier = here
hoe = how
hoe laat = what time
wanneer = when

some useful verbs:
kosten (to cost)
kopen (to buy)
eten (to eat)
heten (to be called)
slapen (to sleep)
doen (to do)
geven (to give)
krijgen (to get/to receive)
willen (to want)
weten (to know)

Answer 2

Most Dutch talk higher English than Americans. I believe you'll be able to discover that the majority of Europe is quite convenient to navigate with out talking the languages, however its constantly nice to understand a couple of terms to be well mannered and respectful. Particularly in France, wherein their language is a supply of quality countrywide satisfaction.

Answer 3

das die and ich are german. The Dutch equivalents would be "de" and "het" (both mean the) and ik (which means I).

the: de or het, depending on the noun
this: deze or dit, depending on the noun
so: zo
hers: haar
his: zijn
its: zijn
a: en
I: ik
I am: ik ben
you are: je bent, formal=u ben
he/she/it is: hij/zij/het is
we are: we zijn
you pl. are: jullie zijn
they are: zij zijn

some common words:

name: naam
me: mij
mine: mijn
house: huis
that: dat
hi: hoi
bye: dag/doei
1-10 een twei drie vier vijf zes zeven acht negen tien
sunday - saturday: zondag, maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag